VGS

Belangrijkste grondslag
De belangrijkste grondslag voor de bekostiging is het aantal leerlingen. In de bekostiging wordt hierbij onderscheid gemaakt tussen onder- en bovenbouwleerlingen. De grens ligt daarbij op de leeftijd van 8 jaar. Kinderen van 4 tot en met 7 jaar worden betiteld als onderbouw terwijl kinderen vanaf 8 jaar betiteld worden als bovenbouw. Hierbij wordt dus expliciet naar de leeftijd gekeken en niet zozeer naar de groep. Het peilmoment daarbij wordt gevormd door de datum van 1 oktober. Belangrijk om te onthouden is het feit dat voor een onderbouwleerling 1,5 keer zoveel ontvangen wordt als voor een bovenbouwleerling. Deze middelen zijn oorspronkelijk bedoeld om ingezet te worden voor klassenverkleining in de onderbouw. In de praktijk wordt dit echter nooit zo expliciet ingezet.

Om het geheel te illustreren een praktijkvoorbeeld, in het meerjarenperspectief van het aantal leerlingen kan de verhouding onder- en bovenbouw namelijk voor veranderingen zorgen in de bekostiging. Stel: een school heeft op jaar t 150 leerlingen met een verhouding van 50%/50% als het gaat om onder- en bovenbouw. In jaar t+1 verwacht men dat er eveneens 150 leerlingen aanwezig zijn, de verhouding is dan 40%/60%. Op totaalniveau lijkt er niets gewijzigd te zijn, maar de bekostiging ligt echter wel lager door de gewijzigde verhouding. Voor een onderbouwleerling wordt immers 1,5 keer zoveel ontvangen. In de begrotingsapplicatie VGS Begroot wordt dit automatisch doorgerekend zodat de uitkomsten bekend zijn en er voortijdig op geanticipeerd kan worden.

T-1 systematiek
Het primair onderwijs kent een zogenaamde t-1 systematiek, dit houdt in dat de peildatum van het vorig jaar geldend is voor de bekostiging. Concreet: voor het huidige schooljaar 2012-2013 is de peildatum van 1 oktober 2011 bepalend voor de uiteindelijke bekostiging. In het geval van een krimpend leerlingenaantal heeft dit als voordeel dat de school een jaar lang “extra” middelen ontvangt terwijl er reeds minder leerlingen op de school aanwezig zijn.
Wanneer er echter sprake is van een groeiend aantal leerlingen, zou men met minder bekostiging meer leerlingen les moeten geven. Hiervoor is door de overheid een zogenaamde groeibekostiging in het leven geroepen. Wanneer men, op bestuursniveau, met meer dan 13 leerlingen groeit (gecorrigeerd voor een groeidrempel van 3%) ontvangt men extra middelen. Gegeven de groeidrempel geldt dat de bekostiging standaard 3% bevat om enige groei op te kunnen vangen binnen de huidige bekostiging. Ook voor de groeibekostiging geldt dat de peildatum van 1 oktober vorig jaar leidend is.

Een andere regeling binnen de bekostiging is de zogenaamde ‘gewichtenregeling’. Iedere leerling ontvangt op basis van de opgegeven vooropleidingen van de ouders een bepaald gewicht. Wanneer het totaal van de gewichten hoger is dan 6% van het leerlingenaantal ontvangt de school hiervoor extra bekostiging. Voor deze regelingen gelden nog een aantal aanvullende voorwaarden, maar het voert te ver om die hier te behandelen.

Gemiddelde gewogen leeftijd
Naast de leerlingencomponent kent de bekostiging nog een andere belangrijke grondslag: de gemiddelde gewogen leeftijd (GGL) van het onderwijzend personeel. De term zegt het al: gemiddelde gewogen, dat houdt in dat alle leeftijden van het onderwijzend personeel herrekend worden aan de hand van de geldende werktijdfactoren. Ook hiervan geldt: de peildatum is 1 oktober van vorig jaar. Met deze component wordt de bekostiging gecorrigeerd voor de hoogte van de loonkosten. Een hogere gemiddelde gewogen leeftijd heeft immers tot gevolg dat personeel duurder is. En andersom geldt dat ook voor een lagere gemiddelde gewogen leeftijd. Benoemenswaardig hierbij is nog dat er een ondergrens van 30 en een bovengrens van 50 is vastgesteld. Met name eerst genoemde komt met enige mate voor, wanneer er sprake is van jong personeelsbestand. Voordeel hiervan is dat de bekostiging een minimaal niveau van 30 kent, terwijl de daadwerkelijke kosten lager liggen.
Men zal hierbij in het achterhoofd moeten houden dat het vertrek van een oud personeelslid gevolgen heeft voor de bekostiging (zij het met een jaar vertraging). Een equivalent hiervan is wel dat de loonkosten zullen dalen wanneer er een jong personeelslid benoemd zal worden.
Onderzoek, binnen de achterban van VGS Adivio, heeft uitgewezen dat de bekostiging niet afdoende is om het verschil met het carrièrepatroon van een leerkracht op te vangen. Een GGL van 37 komt daarmee als het meest nadelige naar voren. In dit artikel is dit verder uitgewerkt.

Kleine scholen
Speciaal voor kleine scholen (tot 145 leerlingen) is er een regeling die ervoor zorgt dat een school ten allen tijde een bepaald basisniveau aan kan blijven bieden. Wanneer men minder dan 145 leerlingen heeft ontvangt men extra bekostiging vanuit deze regeling. Daarnaast zijn er nog diverse andere regelingen tot instandhouding van kleine scholen, voorbeelden hiervan  zijn de toeslag management kleine school en de (zeer) kleine scholentoeslag.

Slot
Diverse regelingen zijn bovengenoemd aangehaald. Het voert te ver om hier alles tot in de finesses uit te werken. Voor meer informatie over deze regelingen en hoe dit voor u school specifiek uitwerkt kunt u contact opnemen met één van de financiële adviseurs.