VGS

Dat heeft minister Slob (Onderwijs) geantwoord op schriftelijke vragen van de SGP-senaatsfractie over zijn burgerschapswet.

De Eerste Kamerleden van de SGP wilden bijvoorbeeld van de minister weten ‘of er nu op een school mag worden onderwezen (…) dat abortus in strijd is met de Bijbelse lijn dat je niemand mag doden.’

Volgens Slob is het ‘evident’ dat vrijheid, gelijkwaardigheid en solidariteit de drie basiswaarden van de democratische rechtstaat zijn. Die krijgen door de burgerschapswet ‘een groter gewicht’ in het onderwijs, schrijft hij in antwoord op de SGP-vraag.

Die waarden zijn omschreven in de (toelichting op de) wet en in de onderzoekskaders van de inspectie. Hij noemt het ‘onvermijdelijk dat dergelijke begrippen enige interpretatieruimte met zich meebrengen.’ Daarmee bedoelt hij te zeggen dat elke school die waarden tot op zekere hoogte naar eigen inzicht kan uitleggen.

Over abortus stelt Slob dat het scholen vrij staat ‘om al dan niet aandacht te besteden aan dit onderwerp en hierbij de eigen opvatting, passend bij hun identiteit, uit te dragen.’ Scholen moeten daarbij ‘niet uit het oog verliezen dat de schoolcultuur in overeenstemming blijft met de basiswaarden en dat de school voor elke leerling veilig moet zijn’, voegt hij daar wel aan toe.

Genderideologie

De SGP-senatoren vroegen Slob verder of scholen ‘vrij zijn om Bijbelse waarden te verdedigen, bijvoorbeeld als het gaat om de genderideologie’ en of ze ruimte houden voor afwijkende meningen ‘over het zogenoemde homohuwelijk’ en om eigen keuzes te maken in benoemings- en toelatingsbeleid.

De minister vindt dat ‘het gebruik van de term “genderideologie” niet past bij de aard van het fundamentele grondrecht om gelijk behandeld te worden.’ Hij wijst erop dat scholen ‘de rechten en vrijheden van individuele leerlingen of leraren [moeten] respecteren, zoals bijvoorbeeld het feit dat het burgerlijk huwelijk al ruim 20 jaar open staat voor personen van hetzelfde geslacht.’ Een school mag bijvoorbeeld nooit iemand afwijzen vanwege diens seksuele gerichtheid.

Bijzondere scholen mogen uitsluitend toelatingsbeleid voeren als dat beleid voldoet aan de strikte voorwaarden die zijn gesteld in de Awgb, vervolgt Slob.

Theologische interpretaties

Bij de bevordering van respect voor en kennis van de basiswaarden moeten scholen van de minister minimaal aandacht besteden aan elementen als de vrijheid van meningsuiting, autonomie, het gelijkheidsbeginsel, verdraagzaamheid, begrip, verantwoordelijkheidsbesef en het afwijzen van onverdraagzaamheid en discriminatie. Daarnaast staat het hen vrij ‘om bovenop de basiswaarden, andere waarden uit te dragen.’

Scholen hebben dus de vrijheid, vat Slob samen, om ‘nadere invulling te geven aan de uitwerking, onderbouwing of duiding van de basiswaarden.’ Daarbij kunnen ze ook aansluiten bij de levensbeschouwelijke uitgangspunten van de school.

Uit de Grondwettelijke vrijheden volgt immers dat scholen ‘opvattingen en theologische interpretaties’ mogen overbrengen op leerlingen. Dat geldt ook voor opvattingen die maatschappelijk gevoelig kunnen liggen, benadrukt Slob, of wanneer de school een minderheidsstandpunt huldigt.

‘Zolang een school daarbij binnen de kaders van wet blijft is hier geen probleem’, aldus de minister. ‘Die kaders houden bijvoorbeeld op basis van de kerndoelen in dat scholen leerlingen bijbrengen dat respectvol wordt omgegaan met seksualiteit en diversiteit, waaronder seksuele diversiteit.’ De schoolcultuur mag dus nooit in strijd zijn met de basiswaarden; ook mag er geen onveilig schoolklimaat zijn.

Ophef

D66 wilde van Slob horen ‘hoe de lessen van een vmbo-leerling op scholen van bijvoorbeeld orthodox-reformatorische en orthodox-islamitische richtingen door [zijn] wetsvoorstel gaan veranderen.’ Die vraag gaat Slob te ver. ‘De regering kan niet in detail aangegeven hoe de lessen op scholen door dit wetsvoorstel gaan veranderen, voornamelijk omdat dit aan de scholen zelf is.’

Zijn burgerschapswet heeft volgens hem ook niets te maken met de ophef in de Tweede Kamer vorig jaar over identiteitsverklaringen van reformatorische scholen of met hun toelatingsbeleid. Wel hoopt de minister dat zijn wet ‘zal bijdragen aan een gelijkwaardige en veilige schoolcultuur.’

Ook geeft de wet de inspectie ‘meer in handen om op te treden.’ Slob heeft de externe toezichthouder gevraagd ‘met extra aandacht en prioriteit te kijken naar de naleving van de wettelijke eisen voor sociale veiligheid, kerndoelen en in de toekomst ook naar de eisen die dit wetsvoorstel stelt.’

‘De inspectie betracht terughoudendheid als het gaat over wat scholen vinden, maar ziet er scherp op toe dat een school zegt wat zij doet en vervolgens ook doet wat zij zegt.’
Minister Slob

Verwaarlozing

De Onderwijsinspectie zal ‘door middel van het reguliere toezichtsinstrumentarium’ toezien op naleving van de burgerschapswet, legt Slob uit. Als er iets niet in de haak is, geeft zij het schoolbestuur ‘in de regel’ een herstelopdracht en volgt ze de uitvoering daarvan.

De inspectie zal volgens de minister ‘terughoudendheid betrachten als het gaat om het toezicht op de visie van scholen, die van invloed kan zijn op de wijze waarop basiswaarden worden geïnterpreteerd of vertaald naar de onderwijspraktijk.’ Tegelijk zal zij juist ‘scherp toezien of deze visie conform de wettelijke eisen in de onderwijspraktijk tot uiting komt.’ Samengevat: ‘Dit betekent dat de inspectie terughoudendheid betracht als het gaat over wat scholen vinden, maar er scherp op toeziet dat een school zegt wat zij doet en vervolgens ook doet wat zij zegt.’

Zodra het burgerschapsonderwijs onvoldoende doelgericht en samenhangend gericht is op het bevorderen van de basiswaarden van de democratische rechtsstaat, of als een schoolcultuur niet in overeenstemming is met de basiswaarden van de democratische rechtsstaat, dan is er volgens Slob ‘sprake van strijdigheid met de wettelijke opdracht.’

De inspectie zal dan ‘geen terughoudendheid betrachten maar handhaven.’ Van ‘voorzichtigheid op dit punt uit angst om artikel 23 te schenden is dan ook geen sprake’, verzekert Slob in de richting van de PvdA. ‘Indien de inspectie vaststelt dat sprake is van verwaarlozing van de burgerschapsopdracht, zal zeker worden opgetreden.’

Controversieel

In het debat in de Tweede Kamer over zijn wet had Slob gezegd dat de inspectie in haar toezicht kijkt naar ‘de toepassing van leermiddelen en in welke context zij worden geplaatst.’ De SGP vroeg de minister dat uit te leggen.

Conform artikel 23 van de Grondwet mogen scholen zelf hun leermiddelen kiezen, antwoordt Slob. De wet stelt daar dan ook geen eisen aan. En: ‘De inspectie heeft geen bevoegdheid om leermiddelen te toetsen.’

Wel kan de toepassing van leermiddelen, en in welke context zij worden gebruikt, worden meegewogen in het toezicht, herhaalt hij. ‘Het is de taak van de inspectie om toezicht te houden op de kwaliteit van het onderwijs en de naleving van wettelijke opdrachten. De wijze waarop leermiddelen worden toegepast in de onderwijspraktijk kan onderdeel zijn van het toezicht.’

Maar ook als de inhoud van leermiddelen strijdt met de basiswaarden van de democratische rechtstaat, ‘zou dat op zichzelf onvoldoende grondslag zijn om een oordeel te vellen over het al dan niet naleven van de burgerschapsopdracht’, gaat Slob verder. ‘Passages of afbeeldingen die als verderfelijk of controversieel kunnen worden ervaren, kunnen immers ook gebruikt worden om

zaken in historisch perspectief te plaatsen, om een gesprek over de spanning tussen grondrechten te concretiseren, om een bestaand maatschappelijk sentiment te illustreren of om aan te geven dat bepaalde zaken niet meer stroken met de basiswaarden van de democratische rechtsstaat anno 2021. Dezelfde leermiddelen kunnen echter ook worden toegepast op een wijze die leidt tot strijdigheid met de burgerschapsopdracht en in dat geval zal de inspectie handhaven.’

Hiërarchie

De vrijheid van onderwijs is ‘een belangrijk uitgangspunt bij de burgerschapsopdracht’, onderstreept Slob ook in de richting van de Eerste Kamer. De ‘huidige regering’ ziet geen noodzaak om dat Grondwetsartikel te herzien. ‘Het is een groot goed dat ouders en kinderen de ruimte hebben een school te kiezen die bij hen past. Scholen hebben namelijk vanuit de Grondwet ruimte om het onderwijs in te richten op een manier die past bij hun identiteit en overtuigingen. Artikel 23 waarborgt deze diversiteit en daarmee de keuzevrijheid van ouders.’

Die vrijheid is echter ‘niet absoluut’, benadrukt de bewindsman. Grondrechten begrenzen elkaar namelijk onderling. ‘Zo mag een beroep op artikel 23 niet tot gevolg hebben dat leerlingen ongelijk worden behandeld of worden uitgesloten.’

Richting de ChristenUnie stelt Slob dat er geen rangorde is tussen grondrechten, ook niet nu in het wetsvoorstel wordt geciteerd uit artikel 1 van de Grondwet (het gelijkheidsbeginsel). ‘De regering kan bevestigen dat er geen sprake is van onderlinge hiërarchie tussen grondrechten en dat de constitutionele orde in zijn geheel zal moeten worden bezien. Dit wetsvoorstel verandert die orde niet.’ Als grondrechten botsen, ‘zal door een rechter beoordeeld worden welk grondrecht in dat specifieke geval prevaleert, gelet op de feiten en omstandigheden van het geval.’

De Eerste Kamer bepaalt een dezer dagen hoe en wanneer ze de behandeling over de burgerschapswet vervolgt. Het is de bedoeling dat die met ingang van het nieuwe cursusjaar van kracht wordt. In de komende maanden kunnen scholen zich daarop alvast voorbereiden.

Meer info: www.vgs.nl/burgerschap.