VGS

Want, vooropgesteld, waar gaat het ons om? Dat Gods Woord gezag mag hebben, thuis en op school, maar ook in de regering. Dat betekent ook dat de overheid ruimte laat aan onderwijs op grond van de Bijbel. Daarom ook: vrijheid van onderwijs in de Nederlandse rechtsstaat.

Ook de staatkundig-gereformeerde beginselen leiden – juist voor onze tijd – tot een duidelijke en positieve opvatting over de rechtsstaat. De overheid heeft immers de roeping een christelijk beleid te voeren in het publieke leven. Maar de overheid heeft ook grenzen, kan niet (teveel) treden in verantwoordelijkheden van bijvoorbeeld gezin, school of kerk.

Wat is wezenlijk voor de rechtsstaat?

Deze vraag is vooral zo belangrijk omdat partijen als GroenLinks en D66 zeggen: een school die de individuele autonomie (vooral bij seksualiteit of gender) niet bovenaan stelt, handelt in strijd met de rechtsstaat. Maar dat klopt niet: dit is een opvatting over je levensbeschouwing, je ethiek. Dit gaat niet over de wezenlijke kenmerken van de rechtsstaat.

Juridisch worden doorgaans de volgende kenmerken van de democratische rechtsstaat benoemd:

  • Grondrechten
  • Machtenspreiding, bevoegdheden alleen in de wet
  • Onafhankelijke rechtspraak
  • Democratie

Onderliggende uitgangspunten zijn bijvoorbeeld: ‘maatschappelijke vrijheid’, ‘geweld alleen bij de staat’ en ‘menselijke waardigheid’.

Dat je als overheid wilt ingrijpen als een school echt in strijd met deze uitgangspunten handelt, is begrijpelijk. Maar de wetgever is niet gerechtigd om een moreel ideaal (individuele autonomie) te verheffen tot wezenlijke basiswaarde van de rechtsstaat.

Voor het draagvlak en verantwoordelijkheidsbesef is belangrijk dat burgers vanuit hun eigen levensvisie de rechtsstaat steunen. Maar dat betekent natuurlijk niet dat die levensbeschouwingen zelf onderdeel zijn van de ‘basiswaarden’ van de rechtsstaat.

Onderwijsvrijheid

Het bovenstaande laat ook zien waarom onderwijsvrijheid juist in deze tijd ook zo belangrijk is. Onderwijs heeft altijd een bepaald levensbeschouwelijk uitgangspunt. Dat bepaalt bijvoorbeeld wat je kindbeeld is, hoe je naar de pluriforme samenleving kijkt, welke waarden je wilt overdragen, hoe je waarden als naastenliefde en respect wilt onderwijzen, welke wereldoriënterende vragen je stelt – enzovoorts.

Ook al lijken schoolbesturen in veel gevallen niet meer op de kleinschalige ouderverenigingen van 100 jaar geleden (door complexiteit, professionalisering, schaalvergroting), het is nog steeds even belangrijk dat de overheid zich niet inlaat met dat levensbeschouwelijk uitgangspunt. Met de religie die het onderwijs doortrekt. Het is immers aan de ouders om te bepalen vanuit welke religie hun kinderen onderwijs krijgen.

Een ander argument: die ruimte voor ‘richtingscholen’ is belangrijk omdat op school ook de verbinding kan worden gelegd tussen de religie of filosofie, en de democratische rechtsstaat. Het burgerschapsonderwijs is veel meer effectief als dit op school kan aansluiten bij de religieuze achtergrond van de kinderen.

Consequenties van deze vrijheid

Wat betekenen deze argumenten nu voor de praktische invulling van de vrijheid van onderwijs? Vier aspecten:

  • Waar de overheid verplichtingen met betrekking tot burgerschapsonderwijs wil aanscherpen, kunnen natuurlijk catalogi van onderwerpen worden samengesteld die in elk geval aan de orde moeten komen. Maar de invalshoek van inhoudelijke waardering moet altijd aan de school worden overgelaten.
  • Veel richtingscholen hanteren een aan identiteit gekoppeld benoemingsbeleid. Nu leraren veelal identificatiefiguren zijn, is vanzelfsprekend dat een benoemingsbeleid essentieel is voor richtingscholen om de identiteit vorm te geven. Daarmee is dan ook evenmin iets mis, als met selectie door bijvoorbeeld politieke partijen als het gaat om hun kandidatenlijsten.
  • Veel reformatorische scholen hanteren een gesloten toelatingsbeleid als onderdeel van het identiteitsbeleid en ook dat kan van belang zijn voor het gestalte geven van de identiteit (ook gelet op de medezeggenschapswetgeving). Het waarborgt de eenheid tussen school en gezin, de samenwerking die zo belangrijk is voor christelijke opvoeding.
  • De hier gegeven uiteenzetting betreft ook de bekostiging. In 1917 is dit in de Grondwet verankerd, omdat na de schoolstrijd duidelijk was geworden dat een richtingsvrijheid zonder volledige bekostiging leeg en onrechtvaardig zou zijn. Leeg, omdat hiermee alsnog van staatswege een levensbeschouwelijke voorkeur zich vertaalt in selectieve bekostiging, terwijl particulier onderwijs voor de meesten niet betaalbaar is; onrechtvaardig, omdat de ouders die dan de richtingschool zelf zouden bekostigen in feite dubbel betalen voor het onderwijs. Deze redenen voor bekostiging van richtingscholen gelden in onze tijd nog sterker dan toen.

Deze blog is geschreven en eerder gepubliceerd door de VBSO.

VGS en VBSO hebben vorig jaar, mede namens andere reformatorische (onderwijs)organisaties, onze kernboodschap gedeeld met de verkiezingsprogrammacommissies van verschillende politieke partijen. Tijdens de verkiezingscampagne tot en met 17 maart en in de formatieperiode daarna vragen VGS en VBSO samen met Driestar educatief, ROV, RMU, Berséba en RefSVO aandacht voor een reeks thema’s die ontleend zijn aan onze kernboodschap, zoals vrijheid van onderwijs, segregatie en sociale cohesie, kansengelijkheid, ouderbetrokkenheid en onderwijsinhoud.