VGS
minister Arie Slob

Optie B: focus op grootste risico’s

Uit de eerder geschetste opties heeft de minister gekozen voor optie B. Deze optie komt erop neer dat de achterstandsmiddelen (de huidige gewichtenregeling én het extra geld dat impulsgebieden krijgen) beter verdeeld worden over de scholen die met onderwijsachterstanden te maken hebben. Na veel wikken en wegen heeft ook de PO-Raad uiteindelijk haar voorkeur voor deze optie uitgesproken. Door zowel voor gemeenten als scholen een drempel in te bouwen, beoogt de minister dat het beschikbare budget vooral terecht komt op plaatsen waar relatief gezien de grootste problematiek is. De gedachte voor scholen daarbij is dat de onderwijsachterstandsmiddelen voor basisscholen een aanvulling zijn op de reguliere lumpsum. Scholen zouden hiermee in staat moeten zijn om een deel van de kinderen met een risico op een onderwijsachterstand die ondersteuning te bieden die zij nodig hebben. Door de invoering van deze drempel van 12% wordt ongewenste versnippering van het budget voorkomen. Dat laatste was een nadrukkelijke wens van de Tweede Kamer.

Herverdeeleffecten

De keuze voor deze variant levert forse herverdeeleffecten op. In dit overzicht treft u per bestuursnummer aan wat de consequenties voor de besturen zijn. Meer specifiek voor de reformatorische scholen betekent dit dat er zowel schoolbesturen zijn die er (fors) op vooruit gaan als schoolbesturen die er (fors) op achteruitgaan. Om schoolbesturen de gelegenheid te geven hun beleid hierop aan te passen, stelt de minister een overgangstermijn voor van drie jaren. Daarbij wordt in drie gelijke stappen (75%, 50%, 25%) overgegaan op de nieuwe verdeelsystematiek. Vanaf het schooljaar 2022-2023 zijn de bedragen die de schoolbesturen ontvangen volledig gebaseerd op de nieuwe systematiek.

Reactie VGS

De VGS kan zich vinden in het voornemen om te gaan werken met een nieuwe indicator om de kinderen met een risico op een onderwijsachterstand beter in beeld te krijgen. Deze objectieve wijze van vaststelling levert een administratieve lastenverlichting op voor de scholen, die niet langer het gewicht van een leerling behoeven te bepalen. In het verleden leidde de systematiek als gevolg van de foutgevoeligheid ervan soms tot terugvorderingen door DUO. Aan deze situatie komt nu een einde. Vanwege privacyredenen krijgen de scholen, die in de toekomst extra middelen ontvangen, echter niet te horen welke leerlingen van hun school voldeden aan de CBS-criteria om onderwijsachterstandsmiddelen toe te kennen.

De VGS vindt het positief dat de nieuwe berekeningswijze ervoor zorgt dat de jaarlijkse daling van het totale onderwijsachterstandenbudget een halt wordt toegeroepen. In de achterliggende jaren daalde het budget jaarlijks met zo’n 20 miljoen euro als gevolg van het feit dat er minder leerlingen zijn én door de stijging van het opleidingsniveau van de ouders. In de nieuwe verdeling wordt gerekend met een relatieve achterstand, zodat er altijd een doelgroep is die extra middelen nodig heeft.

Zoals al is aangegeven, zijn er binnen het reformatorisch onderwijs zowel schoolbesturen die erop vooruit gaan als schoolbesturen die erop achteruit gaan. In de lobby (en ook in de VGS-bijdrage aan de internetconsultatie voor dit wetsvoorstel) heeft de VGS gepleit voor een ruimere overgangsperiode voor de scholen die erop achteruitgaan. Daarbij valt te denken aan een periode van 5 tot 7 jaar.