De redenering achter de motie (zoals uit het voorafgaande debat blijkt) is helder: voor de staat zijn alle geloven en levensstijlen gelijk, en dus – zo redeneert de VVD – zou een school die grotendeels door de staat bekostigd wordt, dat uitgangspunt ook moeten hanteren. Dat past in een liberale levensvisie waarin het autonome individu centraal staat: het kind als losstaande eenheid, dat op eigen kracht tot morele keuzes komt, zonder binding aan een gemeenschap of te rekenen met God.
Gelijkwaardigheid van mensen – niet gelijkheid van overtuigingen
Voor christelijke gemeenschappen werkt dit anders. Ieder mens is gelijkwaardig, omdat daar een stevig beginsel onderligt: God is de Schepper van ieder mens. Vanuit die overtuiging willen christelijke scholen hun onderwijs vormgeven op basis van de Bijbel. Zoals staatsman en tijdgenoot van Thorbecke mr. Groen van Prinsterer het uitdrukte, “beweren zij (christenen) dat de Bijbel de grondslagen van recht en moraliteit en van gezag en vrijheid aanwijst.”
Gelijkwaardigheid betekent in dit kader niet dat alle overtuigingen of levensstijlen hetzelfde zijn. Binnen de christelijke traditie staat niet de mens, maar God centraal. Kinderen zien we niet als autonome individuen die in een moreel of sociaal vacuüm keuzes maken; we zien hen als deel van een gemeenschap, met ouders die de roeping hebben hun Gods Woord bekend te maken. De christelijke visie op verschillende levensovertuigingen discrimineert niet omdat zij alle mensen in hun waarde laat. Tegelijk geloven we dat de waarheid alleen in Jezus te vinden is.
De christelijke visie op seksuele diversiteit discrimineert om dezelfde reden niet. Uitgangspunt voor ons als reformatorische christenen is dat we allemaal volstrekt gelijk zijn, in die zin dat we allen van onszelf zondig en verkeerd zijn. En dat voor ons allemaal redding, genade en nieuw leven in Jezus Christus nodig is én te verkrijgen is. Dat levert niet altijd een makkelijk leven op, zeker niet voor homoseksuele christenen die Gods scheppingsorde willen volgen, maar wel een rijk leven.
Daarom wringt de motie. Zij slaat de rol van de waardengemeenschap volledig over, terwijl juist geen mens – en zeker geen kind – in een moreel vacuüm, laat staan neutraal wordt gevormd.
Gemeenschap is geen bedreiging, maar een bron van vorming
Reformatorische scholen bestaan omdat ouders dit onderwijs wensen. Ouders nemen samen met kerk en school de verantwoordelijk voor de vorming van hun kinderen. Die verbondenheid creëert een helder pedagogisch klimaat, waarin leerlingen leren dat zij niet op zichzelf staan, maar deel uitmaken van een groter geheel dat hen draagt en richting geeft.
De VVD miskent pluralisme
De motie van de VVD – met de daarbij gegeven interpretatie over het gelijkschakelen van religies en relatievormen op scholen – brengt mee dat orthodox-christelijke gemeenschappen geen scholen kunnen besturen. Dat getuigt dan vooral van misverstand. Zowel over het christelijk geloof als over de rechtsstaat.
De staat heeft namelijk geen bevoegdheid om een liberale levensbeschouwing als norm op te leggen aan het onderwijs. Als scholen aan kinderen moeten meegeven dat artikel 1 betekent dat alle religies en levensstijlen gelijk zijn, dan wordt daarmee een liberale visie op mens en vrijheid gepresenteerd als objectieve waarheid. Maar dat is op zichzelf juist al een levensbeschouwelijke keuze, geen neutraal gegeven.
In een tijd waarin individualisme vaak wordt verheven tot norm, is het goed dat er scholen zijn die laten zien hoe krachtig gemeenschapszin kan zijn voor de vorming van kinderen. Die visie verdient niet de verdenking van discriminatie, maar het respect dat past bij een pluriform land.