De Onderwijsraad adviseert éénduidig en stellig om dit voorstel niet in te dienen, en het vraagstuk strafrechtelijk te benaderen. De conclusie luidt (p. 14):
De raad heeft ernstige bezwaren tegen de inzet van onderwijswetgeving en de Onderwijsinspectie voor een maatschappelijk vraagstuk van deradicaliseren, jeugdbescherming en handhaving van de openbare orde. De Onderwijsraad adviseert de staatssecretaris van Funderend Onderwijs het voorgenomen toezicht daarom te beleggen waar het hoort, namelijk in de strafrechtketen, en niet in onderwijswetgeving. Zowel de wettelijke kaders als de instanties in het domein van het strafrecht zijn hiervoor passend ingericht en toegerust.
Zoals ook deze slotalinea laat zien, heeft de Onderwijsraad zich vooral gericht op de aard van het vraagstuk, en op de vraag in welk rechtssysteem het thuishoort: het onderwijsrecht of het strafrecht. Met een heldere en goed onderbouwde analyse laat de raad vervolgens zien dat het een vraagstuk is van strafrecht (en eventueel jeugdbescherming), niet van onderwijs.
Want (een korte weergave van de belangrijkste argumenten):
- De norm (niet aanzetten tot haat of discriminatie) is een specifieke verbodsnorm, ontleend aan het strafrecht. Compleet verschillend van bijvoorbeeld de positieve en algemene burgerschapsopdracht en andere onderwijsregelgeving.
 - Door het vraagstuk onderwijsrechtelijk te benaderen worden alle vormen van informeel onderwijs door de wet geraakt. Terwijl het daar gaat om een maatschappelijk terrein dat floreert bij de gratie van vrijwilligerswerk, vrijheid en vertrouwen.
 - Bovendien: door die benadering worden vrijheden van vereniging, godsdienst en onderwijs beperkt, op een niet-proportionele wijze en daarmee is het met deze grondrechten in strijd.
 - Het gaat om gedragingen, met name uitingen, die slechts heel sporadisch voorkomen en dan nog veelal in een heel besloten context. En van mensen die zich van de samenleving afkeren en dus niet transparant zijn of aan toezicht meewerken. Het vereist dus vaak vergaande opsporingsmethoden, waarvoor politie en justitie zijn toegerust. Omgekeerd bevat juist het strafrecht betere waarborgen voor verdachten, zoals de eisen aan het bewijs die hoger zijn dan in het bestuursrecht.
 - Door de onderwijsrechtelijke benadering kunnen kwaadwillenden relatief eenvoudig alsnog onder de radar blijven.
 - De argumenten die de toelichting aanvoert waarom het strafrecht tekortschiet, snijden geen hout. Gelet op de bestaande strafbepalingen en jurisprudentie past het vraagstuk heel goed in die systematiek.
 - Het voorstel zorgt ook voor een onwenselijke en verwarrende vermenging van strafrecht, onderwijsrecht en bestuursrecht.
 
De Onderwijsraad wijst dus ook een route die wel mogelijkheden biedt om het vraagstuk aan te pakken, namelijk die van het strafrecht en eventueel jeugdbescherming. Dit in combinatie met een duidelijk en nauw omschreven verbod.
Het advies is zodanig onderbouwd dat de regering het niet zomaar naast zich neer kan leggen. Het valt dus te hopen dat het wordt opgevolgd en dat dit voorstel niet wordt ingediend. Maar ook dat de politieke partijen (zoals de VVD) die een dergelijk toezicht bepleiten hun standpunt herzien.
Dit artikel is met veel dank overgenomen van de VBSO