VGS

‘Grote zorgen’ maakt Wiersma zich, schreef hij op 12 mei aan de Kamer. Te veel leerlingen verlaten volgens hem het onderwijs zonder goede beheersing van de basisvaardigheden: lezen, schrijven, rekenen, digitale geletterdheid en hoe we in Nederland met elkaar omgaan. Zo is een kwart van de schoolverlaters functioneel analfabeet en dat lijkt niet te verbeteren, aldus de recent gepubliceerde Staat van het Onderwijs 2022.

Het kabinet wil die trend keren en ervoor zorgen dat de bassivaardigheden van leerlingen ‘aantoonbaar verbeteren.’ Dat vraagt volgens de minister om een ‘actieve houding’ van de overheid. Hij komt niet alleen met extra geld over de brug, maar wil leraren ‘daadwerkelijk helpen met kennis en mogelijkheden voor hulp en ondersteuning.’ De komende tijd werkt Wiersma samen met het veld zijn masterplan verder uit. Die uitgebreidere opzet stuurt hij in de zomer naar de Kamer.

Vijf pijlers

In zijn brief van half mei licht Wiersma alvast een tipje van de sluier op. Vijf pijlers kent zijn plan:

  1. Extra tijd en ruimte voor kwalitatief goede leraren. Zo wil de minister bijvoorbeeld dat leraren extra ruimte krijgen voor bij- en nascholing, en ontwikkeltijd om te werken aan onderwijskwaliteit.
  2. Effectieve leer- en ontwikkelmiddelen. Wiersma wil dat alle scholen gebruikmaken van effectieve leer- en ontwikkelmiddelen.
  3. Aansluiting school en omgeving. Er zijn volgens de minister veel kansen voor scholen om hun belangrijke taak op het gebied van basisvaardigheden te koppelen aan partners om de school heen. Een voorbeeld hiervan is leesontwikkeling: ouders, grootouders, de bso en kinderopvang spelen hier ook een rol in en bibliotheken beschikken over expertise en collectie die de school kan verrijken.
  4. Basisblik, door monitoring en onderzoek, inclusief scherper toezicht. Goed zicht op de resultaten van leerlingen op de basisvaardigheden, de oorzaken van de problematiek en de effectiviteit van interventies acht Wiersma ‘voorwaardelijk voor onze gezamenlijke opdracht: het verbeteren van de basisvaardigheden.’
  5. Duidelijke opdracht aan het funderend onderwijs. Voor een duurzame kwaliteitsverbetering van de basisvaardigheden is een ‘goed en helder landelijk curriculum’ noodzakelijk.

Snelle start

Wiersma wil ‘de tijd nemen’ om samen met het onderwijsveld het masterplan langs deze vijf pijlers in te vullen. Tegelijk vindt hij een ‘snelle start’ belangrijk. ‘Sommige scholen willen en kunnen wel al op korte termijn aan de slag, hen wil ik daar dan ook in faciliteren.’

Met ingang van het nieuwe cursusjaar kunnen 150 scholen die dat willen, gebruik maken van zogenoemde ‘basisteams’ die hen kunnen ondersteunen om de basisvaardigheden van hun leerlingen op peil te brengen. ‘Het gaat hier om echte hulp en handen bij het werk in de school, bij de plannen van de school zelf en onder regie van de school zelf. (…) De teams helpen bij de (uitvoering van) plannen, zodat het eigenaarschap altijd bij het schoolteam ligt en de effecten duurzaam zijn.’

Daarnaast biedt de minister een grotere groep van ruim 350 scholen (po en vo) de mogelijkheid om via een subsidieregeling middelen aan te vragen om zelf een verbeterslag te maken op de basisvaardigheden. ‘Deze middelen kunnen zij besteden aan bewezen effectieve interventies en gerichte expertise. Hierbij valt te denken aan extra uren onderwijstijd voor leerlingen die dit het meest nodig hebben, extra tijd voor professionalisering van leraren, of een inzet op effectieve leermiddelen.’

De VGS juicht het toe dat Wiersma voortvarend aan de slag wil gaan.

Onwerkbaar

In zijn brief constateert Wiersma verder dat de verwachtingen voor het onderwijs enerzijds ‘torenhoog’ zijn, anderzijds ‘te vaag, te open en met een onduidelijke ambitie.’ Dat is ‘onwerkbaar’, meent hij. Het curriculum moet daarom snel worden verhelderd en geactualiseerd. Om te beginnen rond de basisvaardigheden taal, rekenen en wiskunde, burgerschap en digitale geletterdheid.

De Stichting Leerplan Ontwikkeling (SLO) is daarmee inmiddels aan de slag gegaan. De SLO werkt aan het actualiseren van de kerndoelen voor Nederlands en rekenen-wiskunde voor het po en de onderbouw van het voortgezet onderwijs. Daarvoor stelt de SLO twee teams van leraren, vakexperts en curriculumexperts samen. De stichting zoekt daarvoor nog deelnemers. Aanmelden kan tot DV 6 juni.

Urgentie

De VGS juicht het toe dat Wiersma voortvarend aan de slag wil gaan. ‘Goed dat de minister de urgentie onderkent’, vindt VGS-bestuurder Pieter Moens, ‘en dat hij erkent dat de onderwijskwaliteit niet vanzelf op orde komt.’

Positief is Moens in beginsel ook over de expertteams waarmee Wiersma scholen wil ondersteunen. Tegelijk heeft hij er nog wel vragen bij: ‘Waar gaat hij überhaupt de mensen voor die teams vandaan halen? Er is immers al sprake van een groot lerarentekort. En welke disciplines zijn onderdeel van dergelijke teams?’

Duidelijkheid moet er komen over de positie die deze experts binnen de school krijgen, meent de VGS’er. ‘Er zijn al heel wat extra handen in de klas: denk aan ib’ers, onderwijsassistenten, AD-PEP, orthopedagogen. Wat gaan deze experts toevoegen?’

Voor leerkrachten betekent zo’n team bovendien dat ze met nóg meer mensen rekening moeten houden. ‘Mogelijk zullen ze dit eerder als een lastenverzwaring dan als een lastenverlichting ervaren.’

Houding

Kanttekeningen zet Moens ook bij de beweging waarmee Wiersma burgerschap rekent tot de basisvaardigheden. ‘Rekenen en taal zijn voor mij de basisvaardigheden waar nu de focus op moet liggen.’

Burgerschap hoort zeker tot de kernopdracht van scholen, beaamt Moens. ‘Maar scholen zijn nét bezig met de implementatie van de burgerschapswet; hun burgerschapsonderwijs is al volop in ontwikkeling. Geef hun de tijd om dat uit te bouwen.’

Bovendien is burgerschapsvorming geen vak, zoals schrijven, maar iets dat het hele curriculum en de hele schoolcultuur doortrekt. ‘Het gaat dan naast kennis ook om houdingen, om het pedagogisch klimaat.’

Moens mist een adequate verklaring voor de dalende trend inzake basisvaardigheden. ‘Laat de politiek eens kritisch naar zichzelf kijken: die heeft als geen ander bijgedragen aan het opschroeven van de verwachtingen voor het onderwijs. Van alles is er in de afgelopen decennia op het bordje van de scholen neergelegd. Logisch dat zij hun focus zijn verloren.’

Verlichting van die Haagse druk zou al veel helpen, meent de VGS-bestuurder. ‘In dat verband raad ik de minister aan het rapport van de commissie-Dijsselbloem er nog eens bij te pakken.’

Scholen hebben geen behoefte aan meer centrale sturing, constateert hij. ‘Wel aan ruimte voor hun eigen professionaliteit. Zowel voor bestuurders, schoolleiders als voor leraren. Minder bemoeizucht vanuit Den Haag en meer zeggenschap over je eigen werk helpt óók mee om het aanzien van het vak te verhogen en het leraarschap aantrekkelijker te maken. Dat zal al een stap zijn in de goede richting om het tekort aan schoolleiders en leraren op te lossen.’