VGS

Het doel van doelmatiger onderwijs is meer bereiken met dezelfde middelen. Dit is volgens het rapport nodig, omdat de kosten en het rendement van het onderwijs zich de afgelopen decennia in tegenovergestelde richting hebben ontwikkeld. Waar over het algemeen elk jaar meer geld naar het onderwijs ging, bijvoorbeeld om te zorgen dat het loonpeil van onderwijspersoneel gelijke tred hield met andere sectoren, daalde het rendement (afgemeten aan de cognitieve onderwijsprestaties) in de periode 1995 tot 2004 met gemiddeld 0,9% per jaar.

Meer doen met hetzelfde, of mogelijk zelfs minder, is dus de sleutel volgens het rapport. Daar kunnen we sceptisch op reageren of zelfs vol ongeloof. Er wordt immers al zo veel werk verzet binnen het onderwijs! De Onderwijsraad ontkent dit niet en prijst zelfs de inzet en passie van de werknemers binnen de sector. Wel stelt zij de vraag of al dat verzette werk ook zo effectief is. Met andere woorden: we moeten zowel de goede dingen doen (de juiste keuzen maken) als de dingen goed doen (het effectief uitvoeren van de gemaakte keuzen).

Even een vraag: de nieuwe methode die u enkele jaren geleden voor een bepaald vak invoerde, heeft die een duidelijke verbetering van uw onderwijs(resultaten) gebracht? Bij slechts marginale verbetering of het helemaal uitblijven hiervan, rijst de vraag of de investering effectief was. Een andere vraag: hoeveel effect merkt u van de teamtraining waar u vorig jaar fors in investeerde? Moeilijk meetbaar zegt u? Of blijven de resultaten gewoon uit…? De Onderwijsraad concludeert dat “er weinig aandacht is voor de kosteneffectiviteit, een belangrijk aspect van doelmatigheid” (blz. 49). De praktijk leert dat we veel doen zonder dat we zicht hebben op de resultaten. Hoe kunnen we zonder dat inzicht de goede dingen goed doen? Beseffen we ons voldoende wat het kost en zijn de beperkte resultaten ons werkelijk die kosten waard?

Graag wil ik hier een link leggen naar een eerder artikel in een andere serie, namelijk die over financieel management. Hier schreef ik over de zogenaamde opportunity costs: elke euro kan maar één keer uitgegeven worden. Het concept van opportunity costs doet ons beseffen dat de ene besteding of investering de volgende uitsluit. Dit concept ligt hiermee op de weg naar kostenbewustzijn.

Echter, om dit concept effectief te benutten is er voldoende informatie nodig over wat de kosten (en ook de opbrengsten) nu werkelijk zijn. Het rapport stelt dat “zeker leraren, maar ook (midden)managers in primair en voortgezet onderwijs vaak onvoldoende inzicht hebben in wat de kosten zijn van een bepaalde onderwijsinrichting. Men weet niet wat een bepaalde onderwijsvorm kost aan inzet van mensen en wat de kosten voor gebruikte middelen zijn. Ook de kosten van onderwijsvernieuwing blijven meestal voor hen buiten beeld. Beslissingen over de besteding van geld worden doorgaans ook door anderen genomen, namelijk door de bestuurders en het management en (voor invoering van de lumpsumfinanciering) door de overheid. Doordat men er geen zicht op heeft is er vanzelfsprekend ook geen sprake van kostenbewustzijn.” (blz. 71)

Een belangrijke conclusie van het rapport is dan ook dat de ontwikkeling van instrumenten die inzicht geven in de kosten gestimuleerd moet worden: “De raad beveelt aan om instrumenten te laten ontwikkelen die op een toegankelijke manier inzicht geven in deze kosten (…) Hiermee zijn instellingen en docententeams in staat om systematischer en meer kostenbewust na te denken over de gewenste of gebruikte onderwijsinrichting en de daarbij benodigde inzet van onderwijsgevend personeel.” Echter, dan moet er ook wel inzicht zijn in wat nu de correcte tijdsbesteding voor bepaalde taken is, waardoor het rapport vervolgt: “Binnen scholen en instellingen kan meer werk worden gemaakt van het in kaart brengen van huidige bestedingen. Tijdschrijven is daarbij onmisbaar. Tijdschrijven vormt voor vele andere, hoger opgeleide beroepsbeoefenaars een regulier onderdeel van hun werk. Zowel de leraar zelf als collega’s en leidinggevenden krijgen hiermee zicht op de feitelijke inzet van mensen en middelen. Dit bevordert tevens het gesprek over alternatieve inzetmogelijkheden.”

Als VGS Advies onderkennen wij al jaren het belang van tools die een goed inzicht geven in de kosten voor schoolorganisaties. De beste voorbeelden hiervan zijn ons begrotingsmodel en de financiële rapportages. Scholen krijgen hiermee inzicht in onder andere de kosten van personele inzet en investeringen, waarmee wordt bijgedragen aan de ontwikkeling van het door het rapport zo nodig geachte kostenbewustzijn. Wij zien echter wel in de adviespraktijk dat deze tools alleen door directies gebruikt worden en dat deze de inzichten die voortkomen uit het model en de rapportages nog te weinig communiceren naar het eventuele middenmanagement en de werkvloer.

Deze ongelijke verdeling van kennis en informatie zorgt ervoor dat er vaak misverstanden tussen management en teams blijven bestaan op het vlak van de financiële consequenties van beslissingen en de (on)mogelijkheden binnen het financieel beleid. Met name in situaties waarbij bezuinigd moet worden levert deze “informatie asymmetrie” onbegrip op bij een team, dat niet beseft dat de klassenverkleining uit het verleden door het aanstellen van een extra leerkracht 50.000 euro per jaar kostte en nu door een daling van “slechts” 10 leerlingen al niet meer te financieren is.

Communicatie blijft dus het sleutelwoord, ook als het om financiële zaken gaat. Daarnaast kan het helpen om een benchmark te bieden die door het spiegelen aan andere organisaties ook minder ingewijden duidelijk laat zien dat er ergens een bepaalde scheefgroei is ontstaan. Hierover hoopt mijn collega Martha Terlouw u volgende maand meer te vertellen.

Nawoord
Vooruitlopend op de planning van de artikelen in deze serie had ik het bovenstaande artikel al in februari afgerond en lag het te wachten op publicatie. Toen ik twee weken geleden het rapport met de brede heroverwegingen voor het onderwijs las, kwam ik daar bij de roep om meer prestatiebeloning het volgende tegen (ik citeer): “Met de invoering van de functiemix werd beoogd om docenten te belonen naar prestaties. In de praktijk lijkt de functiemix vooral afhankelijk te zijn van het opleidingsniveau.”. Op een heel voorzichtige manier wordt hier dus gesteld dat in de praktijk de functiemix niet werkt c.q. zijn doel mist. Dit wordt nu voor 1 mei 2010 (de nulmeting) geconcludeerd, maar toch wordt het hele plan, waarmee veel geld gemoeid is, doorgezet. Zou de conclusie die de Onderwijsraad trok dat kosteneffectiviteit (lees: niet iets doen wat niet de resultaten brengt die je er van verwacht) in het onderwijs gemist wordt dan niet deels een gevolg zijn van slecht voorbeeld (het Ministerie) doet slecht volgen…?