VGS

Eind 2018 is er door het gerechtshof ’s Hertogenbosch (ECLI:NL:GHSHE:2018:5184) een uitspraak gedaan waarbij zowel de schoolbestuurders als de directeur van een pas gestarte school ‘hoofdelijk aansprakelijk’ zijn gesteld. En dat betekent dus dat ze ‘gewoon’ uit hun privékas moeten bijlappen …

Wat was het geval? Een stichting met drie bestuurders en een directeur starten een basisschool. Er komen elf leerlingen, er worden ouderbijdragen geïnd (op vrijwillige basis, ad € 165,- per jaar) en er komt een bankgarantiefaciliteit van € 50.000,-. Wat echter niet komt, is de rijksbekostiging van OCW. Toch gaat men door. Achteraf wordt als motivatie daarvoor aangevoerd dan men het op andere manieren financieel wel dacht rond te krijgen.

Uit de uitspraak blijkt dat het hof van oordeel is dat het bestuur namens de stichting financiële verplichtingen is aangegaan terwijl het bekend was dat de school in elk geval voorlopig niet voor bekostiging door de overheid in aanmerking zou komen. Bovendien waren, volgens het hof, de Inkomsten uit andere bronnen zo zeer onzeker dat het bestuur daarvan niet de ‘reële verwachting heeft kunnen hebben dat deze in toereikende mate de aangegane financiële verplichtingen zouden dekken’.  Het was dan ook, volgens het hof, voorzienbaar dat de stichting haar financiële verplichtingen niet zou kunnen nakomen. Van het bestuur had ‘meer inzicht en een grotere zorgvuldigheid verwacht mogen worden, te meer nu bekostiging door de overheid was misgelopen juist vanwege het ontbreken van een leerlingenprognose en de daarmee gepaard gaande onzekerheid over voldoende instroom’. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat de aard van de activiteiten van de stichting, te weten het verzorgen van primair onderwijs, zich niet verdraagt met het nemen van grote financiële risico’s zoals het bestuur’ deze heeft genomen.

Er is dan ook volgens het hof sprake geweest van ‘onbehoorlijk bestuur’. Bestuurders wordt een ‘ernstig persoonlijk verwijt’ gemaakt in de zin van artikel 2:9 van het Burgerlijk Wetboek. De directeur heeft met zijn rol in het proces een zogenaamde  onrechtmatige daad gepleegd (artikel 6:162 van genoemd wetboek).

Verschillende van die vier betrokkenen doen in het proces nog wel  een beroep op disculpatie (zij menen dat er geen sprake is van schuld van hun kant). Zo geeft  de een aan nog actief naar sponsors te hebben gezocht, een anders zegt wel penningmeester te zijn geweest, maar daarvoor eigenlijk de  bekwaamheid te missen …). Het hof acht dit echter onvoldoende voor ‘vrijspraak’. Voor wat betreft die ‘bekwaamheid’ wordt overigens nog wel fijntjes opgemerkt ‘dat een bestuurder zich er ter disculpatie van onbehoorlijk bestuur niet op kan beroepen dat hij het inzicht en de bekwaamheid miste die van een bestuurder redelijkerwijs kan worden verwacht. De aanvaarding van de positie als bestuurder – ook al is het voornemen om dat slechts tijdelijk te doen – brengt met zich dat de bestuurder er in deze zin voor in staat dat hij op zijn taak berekend is’.

Alle vier (de drie bestuurders én de onbezoldigde directeur) zijn dan ook hoofdelijk aansprakelijk voor het boedeltekort en de faillissementskosten. Ook de laatste, de directeur, is aansprakelijk, dit omdat hij op grond van zijn gedragingen (hij trad op als de initiatienemer, schreef de ‘bussiness case’ in de ik-vorm en nam de facto de beslissingen) als ‘feitelijk bestuurder’ wordt gezien.

Conclusie: geen nieuwe ontwikkeling, de hoofdregel blijft intact

Kort en goed is de conclusie die uit deze uitspraak getrokken kan worden dat er hiermee geen sprake is van een nieuwe ontwikkeling in de rechtspraak. Voor onjuiste beslissingen, voor achteraf ongelukkige keuzes ben je als schoolbestuurder niet privé aansprakelijk. Daarvoor zou je persoonlijk een ernstig verwijt gemaakt moeten kunnen worden. Het moet dan gaan om bijvoorbeeld het aangaan van verplichtingen waarvan je gewoon weet, of eigenlijk zou moeten weten, dat de rechtspersoon die sowieso niet na zou kunnen komen ((in de casus wordt er ondanks het ontbreken van financiering toch een school gestart, een huurcontract afgesloten voor het gebouw en worden arbeidscontracten met leerkrachten aangaan).

Volgens het hof speelt daarbij ook nog een rol dat, zoals uit het eerder gegeven citaat uit de uitspraak blijkt, van schoolbesturen in het primair onderwijs nu juist het nemen van grote financiële risico’s niet wordt verwacht.

Verzekeren?

Schoolbesturen die daar geen principiële bewaren tegen hebben, kunnen overwegen de financiële gevolgen van mogelijke hoofdelijke aansprakelijkheidsstelling met een verzekering af te dekken. Realiseer je daarbij dan wel dat voor ‘opzet’ ook een verzekering geen soelaas biedt. Oftewel: die is ook weer niet voor alles een oplossing.

Advies: gewoon normaal je werk doen

Het is nodig én voldoende om als bestuurder bij het nemen van belangrijke besluiten telkens af te wegen of er redelijkerwijze vanuit gegaan kan worden de uit die besluiten voortvloeiende financiële verplichtingen kunnen worden nagekomen. Als daarbij ook de toezichthouders hun rol adequaat vervullen, kost schoolbesturen wel je tijd, maar beslist niet je centen.

Wilt u meer weten over dit onderwerp? Neem dan contact op met jurist Jan Macdaniel.