VGS

Om veiligheid op school te bevorderen, moeten scholen goed zicht hebben op de veiligheid(sbeleving) van hun leerlingen.

Het kabinet wil waarborgen dat de instrumenten die scholen gebruiken om de veiligheid te monitoren, relevante informatie opleveren op basis waarvan de school kan handelen.

Daarom heeft minister Slob (Onderwijs) een algemene maatregel van bestuur (amvb) opgesteld waarin hij drie eisen uitwerkt waaraan de monitoringsinstrumenten moeten voldoen.

Zo’n meetmiddel moet:

  • inzicht geven in de ervaren en feitelijke veiligheid en het welbevinden van de leerlingen op school;
  • ten minste eens per schooljaar worden afgenomen onder een representatief deel van de leerlingen;
  • gestandaardiseerd, valide en betrouwbaar zijn.

Pesten aanpakken

De vraag die in de internetconsultatie moest worden beantwoord, luidt: “Geeft deze amvb u naar uw mening voldoende handvatten om de veiligheid op school te monitoren?”

De VGS heeft daar als volgt op gereageerd:

De VGS onderschrijft van harte dat “een veilige school voor leerlingen van groot belang is om tot leren te komen”, zoals in de inleiding van de nota van toelichting staat. Wij steunen de verplichting voor scholen om actief beleid te voeren gericht op de bevordering van de veiligheid en om pesten structureel aan te pakken. Voor een effectief veiligheidsbeleid is monitoring inderdaad noodzakelijk: een school moet weten hoe het ervoor staat met de veiligheid(sbeleving) en waar het aan schort.

De VGS waardeert het dat het aantal eisen dat aan het monitoringsinstrument wordt gesteld, beperkt is. We zijn het ermee eens dat de monitor regelmatig moet worden afgenomen en een representatief beeld moet geven.  

Een vraag hebben wij bij de eis dat het instrument gestandaardiseerd moet zijn. In de nota van toelichting staat (pag. 7) dat rekening wordt gehouden met kleine scholen, zoals verzocht in de motie-Bisschop (29 240, nr. 79). In die motie wordt de regering verzocht in de Amvb “aandacht te schenken aan de wijze waarop de lasten voor kleine scholen kunnen worden beperkt, waaronder de keuzemogelijkheid om meetinstrumenten voor sociale veiligheid in te kopen dan wel zelf te ontwikkelen.”

De nota van toelichting beschrijft (pag. 9) dat “scholen de ruimte hebben om een keuze te maken die past binnen hun eigen (pedagogische) visie, de samenstelling van de school qua schooltypen, de aard van de leerlingenpopulatie, de thema’s en risico’s die zich op het terrein van de veiligheid voordoen, de beleidscyclus en de kwaliteitszorg.”

De VGS vraagt zich echter af hoe de eis dat het instrument ter monitoring van de ervaren veiligheid van leerlingen gestandaardiseerd dient te zijn, te rijmen valt met de beloofde keuzevrijheid.

Op pag. 8 van de nota van toelichting lezen wij namelijk dat gestandaardiseerd “betekent dat het instrument gebruik maakt van vaste vragen en dat het instrument vaste procedures kent voor de afname, opslag, verwerking, analyse en interpretatie van de gegevens”. En dat “gestandaardiseerde instrumenten door meerdere scholen kunnen worden gebruikt.” Betekent dit dat alle monitoringsinstrumenten inhoudelijk dus deels hetzelfde moeten zijn?

Wij zijn er niet helemaal gerust op dat de in de motie-Bisschop gevraagde keuzevrijheid daardoor niet wordt ingeperkt, en of de toegezegde ‘ruime keuzemogelijkheden’ voor alle scholen daadwerkelijk blijven bestaan (pag. 9). De VGS beveelt daarom aan om duidelijk te maken dat de verlangde standaardisatie niet ten koste gaat van de keuzevrijheid voor (kleine) scholen, en dat zij de mogelijkheid blijven houden om bestaand, goed beleid gewoon voort te kunnen zetten.