VGS

Kort en goed komt het erop neer dat de minister geen voorstander is van verdere maatregelen om schoolbesturen te dwingen meer geld uit te geven. Hij wil dat het gesprek over de besteding van de middelen bij de school en haar stakeholders blijft liggen. Daarnaast geeft hij aan dat de huidige advieswaarden (kengetallen) een advies moeten blijven aangezien kleinere besturen kwetsbaarder zijn voor financiƫle tegenvallers. De mogelijkheid van een al dan niet tijdelijk hogere buffer moet mogelijk zijn. Belemmeringen zoals een maximaal plafond zijn dan niet gewenst.

Verder geeft de minister aan dat zijn beeld niet is dat besturen bewust geld oppotten, maar dat zij geld dat bestemd is voor onderwijs juist aan het onderwijs willen besteden. Vergelijkingen met liquiditeits- en solvabiliteitskengetallen van het midden- en kleinbedrijf zijn niet relevant aangezien de vermogensopbouw geheel anders is.

De minister geeft een duidelijk signaal dat de kamer niet moet gaan doorslaan in de wens om grip te krijgen op de besteding van het onderwijsgeld. Er moet geen probleem worden gezocht om daar vervolgens iets mee te gaan doen. Het gehele antwoord van de minister is hier te vinden.