VGS

Opportunity costs
Veel financiële begrippen zijn het makkelijkst uit te leggen aan de hand van een voorbeeld, zo ook opportunity costs. Als voorbeeld een willekeurige schooldirecteur met 30.000 euro op de bank en een zekere consumptiebehoefte. Deze directeur leest maandelijks onze nieuwsbrief en is dus op de hoogte van het voorzichtigheidsbeginsel. Hij besluit daarom om van deze 30.000 euro maximaal 15.000 euro aan te wenden. Hij heeft hierbij twee opties in overweging. De eerste optie is de volledige 15.000 euro besteden aan een nieuwe auto. Zijn oude auto rijdt in principe nog prima en heeft momenteel een restwaarde van zo’n 5.000 euro. Het totale budget komt hiermee uit op 20.000 euro, waarvoor hij een meer dan leuke auto kan uitzoeken. Probleem is echter dat het gezin de afgelopen jaren is uitgebreid. Het eerst zo riante huis is hierdoor wat aan de kleine kant geworden. Vrouwlief hamert er daarom op dat het geld niet aan een auto, maar aan een kleine uitbouw wordt besteed. De uitbouw (optie twee) kost ongeveer 15.000 euro. De directeur geeft zelf de voorkeur aan de auto, maar beseft wel dat hij de uitbouw hiermee moet laten schieten. Het voorgaande dilemma illustreert goed waar het bij opportunity costs om gaat: de kosten van een bepaalde aanschaf (in dit geval de auto) kunnen uitgedrukt worden in het verlies van het beste alternatief (in dit geval de uitbouw). Het geld kan immers maar één keer worden uitgegeven. De vraag voor de directeur moet dus niet alleen maar zijn, heb ik voldoende budget voor die nieuwe auto? Maar ook, is de nieuwe auto me meer waard dan de uitbouw? Dit principe is natuurlijk ook toe te passen op de onderwijspraktijk. Voor we dit echter doen, eerst aandacht voor het begrip sunk costs.

Sunk costs
Het tweede begrip is qua uitleg makkelijker, qua toepassing wellicht lastiger. Sunk costs gaat namelijk over in het verleden gemaakte kosten die niet meer ongedaan gemaakt kunnen worden. Omdat deze kosten niet meer ongedaan gemaakt kunnen worden, moeten deze niet worden meegenomen in de besluitvorming. Ter illustratie een veel gebruikt voorbeeld. Iemand ziet in de krant een aankondiging van een concert en besluit een kaartje te kopen. De avond voor het concert wordt hij gebeld door een vriend met de vraag of hij langs komt voor een barbecue. Zo kort voor het concert lukt het niet meer om het kaartje te verkopen. Omdat hij het zonde vindt van het gekocht kaartje, besluit hij om toch maar naar het concert te gaan. Dit terwijl hij eigenlijk liever naar de barbecue was gegaan. Rationeel gezien een onlogische keuze. Ongeacht of hij naar het concert of naar de barbecue gaat, het geld voor het kaartje is hij kwijt. Het zou dus rationeel zijn om naar de barbecue te gaan, simpelweg omdat hij daar meer zin in heeft.

De onderwijspraktijk
Kennis van financiële begrippen is natuurlijk handig, maar moet wel toegepast kunnen worden op de praktijk van de eigen school. Daarom een investeringsvoorbeeld waarin beide begrippen een rol spelen. Een school stelt eind 2013 de begroting op voor 2014. In deze begroting staat een voorgenomen investeringsruimte van 20.000 euro. Gezien het weerstandsvermogen en de toch al vrij hoge afschrijvingslasten, is geen ruimte voor verdere investeringen. De directeur overweegt voor 2014 de volgende investeringen:

  • Een vernieuwing van de taalmethode in de onderbouw;
  • Een uitbreidingsinvestering in digitale schoolborden;

Beide investeringen omvatten ongeveer de genoemde investeringsruimte van 20.000 euro. Beide investeringen zijn daarnaast wenselijk, maar niet noodzakelijk. De directeur zal moeten kiezen tussen beide investeringen. Kiest hij voor de nieuwe taalmethode, dan gaat dit ten koste van de digitale schoolborden. De opportunity costs van de taalmethode zijn dus het niet kunnen aanschaffen van de schoolborden. Stel nu eens dat de directeur kiest voor de aanschaf van de nieuwe taalmethode. Na er een jaar mee te hebben gewerkt blijkt dat de methode eigenlijk helemaal niet bevalt. De keuze om de methode ook in de bovenbouw in te voeren moet nog worden gemaakt. Ondertussen ligt de oude methode (die op zich nog prima was) nog altijd op de plank. Maar ja de eerste stap is nu eenmaal gezet en kosten zijn gemaakt, dus de directeur besluit toch maar om de nieuwe taalmethode volledig in te voeren. Volgens de theorie van sunk costs natuurlijk een onjuist besluit. Rationeel gezien moet geconcludeerd worden dat de nieuwe methode niet bevalt en dat overschakelen op de oude methode zonder kosten kan gebeuren. Hierbij moet de directeur zich dus niet laten leiden door de gemaakte kosten, deze zijn immers hoe dan ook gemaakt.

Dit artikel maakt onderdeel uit van de artikelenserie “financieel management”.